Maandelijks archief: september 2013

Chinezen lezen de thorah

Joodse gemeenschappen in China

Joden vestigden zich in China reeds vanin de VIIIe eeuw. In de XXe eeuw kwamen er veel joden bij, o.a. zij die het nazisme konden ontvluchten. Ze vormden er de moderne joodse gemeenschap.

De oude joodse gemeenschap is die van Kaifeng, een stad gelegen in de provincie Henan. Ze is de meest geheimzinnige en paradoxaal meest gekende joodse communauteit. Ondanks haar isolement, duurt zij het langst in de geschiedenis.

Tijdens de Songdynastie (960-1279) vestigen de eerste joden zich in Kaifeng. Het zijn Perzische handelaars die China via de Zijderoute binnenkomen. Ze worden door de keizer aangetrokken met de bedoeling het spinnen, het weven en het verven van katoen te promoten. 
De eerste informaties omtrent de aanwezigheid van deze joden in China bereiken Europa slechts in de XVIIe eeuw, via de in Peking geïnstalleerde jezuieten. Matteo Ricci, de jezuïtische missionaris en missionaris Jean Domenge rapporteren dat de joden van Kaifeng conform het jodendom leven maar progressief geassimileerd worden. Ze kleden zich als Chinezen, dragen een Mantsjoevlecht als bewijs van onderwerping, binden de voetjes van hun dochters, spreken het lokaal dialect.


Een belangrijkefactor voor de assimilatie van de joodse denkwijze en het joodse leven is het Confucianisme. De joden willen immers opklimmen in de Chinese administratie. De vereiste daarvoor is het afleggen van en slagen voor de keizerlijke examens. Daarvoor is een heel grondige studie en kennis van de Confucianistische teksten vereist. Deze studie van de Klassieken is tijdrovend en valt nadelig uit voor de joodse studies.

In die tijd lijkt de synagoge op een Chinese tempel en draagt de naam van “De Tempel van de Zuiverheid en van de Waarheid”.
Huwelijken tussen joodse mannen en Chinese vrouwen worden toegelaten maar het omgekeerde is verboden daar het judaïsme door de moeder wordt voortgezet. Deze rassenvermenging heeft als gevolg dat de joden Chinese gelaatstrekken vertonen.

De joodse gemeenschap van Kaifeng kent haar hoogtepunt onder de Mingdynastie (1368-1644) en telt op dat ogenblik  5000 zielen. Een Mingkeizer die de joodse namen niet kan uitspreken geeft ze daarom Chinese namen. Hij verkondigt dat ze slechts zeven namen zouden dragen zodat ze gemakkelijker te identifiëren zijn:  Ai, Gao, Jin, Li, Shi, Zhang en Zhao. Leuk te vermelden is dat Li afgeleid zou zijn van Lévy. Shi betekent steen en Jin betekent goud.
De joodse gemeenschap van Kaifeng zal progressief verdwijnen ten gevolge van een steeds grotere assimilatie. De vernietiging van de synagoge ten gevolge van een overstroming midden 19e eeuw en de verdwijning van de laatste rabbijn zijn doorslaggevend.
Ondanks dit alles  blijft de oude joodse gemeenschap besnijdenis uitvoeren en leeft ze nog bepaalde regels van zuiverheid na.
Het verval van de druk gebruikte Zijderoute heeft als gevolg dat de joodse communauteit steeds armer wordt. In 1850-51 is deze gemeenschap, die in 1723 halsstarrig had geweigerd de bijbelse rollen aan de Europese jezuïeten te verkopen, genoodzaakt haar thorahrollen aan een Canadese missie te verkopen. Daarentegen weigeren alle joden bekeerd te worden.

Vandaag zouden er in Kaifeng slechts 200 à 300 joodse afstammelingen overblijven. Ze vormen geen echte gemeenschap meer en kennen elkaar vaak niet eens.
Nochtans zou het bezoek van toeristen en nieuwsgierigen een revival van deze bijna uitgedoofde groep kunnen betekenen: bezoekers van de stad Kaifeng begeven zich naar de gedenkplaat waar eens de beroemde synagoge stond. De familie Zhao Pingyu is in het bezit van een maquette van deze synagoge. Een andere familie, die van Shi Zhongyu recenseert de zeden en gebruiken van deze bijzondere communauteit. Nog anderen doen genealogische onderzoekingen…

De moderne joodse gemeenschap in China begint rond de eeuwwisseling van de  20e eeuw met de settlement van Russische joden in Mantsjoerije, hoofdzakelijk in de stad Harbin, die in 1909 bijna 8000 joden telt en er haar eerste synagoge bouwt. Enkele jaren later zwelt de gemeenschap aan met bijna 4000 vluchtelingen die de Oktoberrevolutie in Rusland zijn ontvlucht.

In Shanghai ontstaat een joodse gemeenschap rond 1930. Men onderscheidt er drie groepen: de Sefaraden zijn de eersten om zich in Shanghai te vestigen, ze zullen een belangrijke rol spelen in de economische groei van Shanghai. Daarna komen de joodse Russen en tenslotte de vluchtelingen van centraal Europa die op het einde van de jaren 1930 vluchten voor het nazisme.
Na de oorlog en het vertrek van de vreemdelingen uit de concessies in 1949 en 1950, zullen demeeste joden van Shanghai uitwijken naar de USA, Australië en Israël.

De joden uit de oude gemeenschap van Kaifeng hebben sterk geleden onder het onbegrip, zowel dat van de Europeanen als dat van hun eigen ras. Voor de Europeanen waren ze slechts vreemde vogels, de joden daarentegen trokken hun judaïsme in twijfel.
Nu dat China zich voor de wereld opent is de tijd misschien aangebroken om hen die zich beroepen op hun joodse roots, bij te staan.
Indien Israël deze nieuwe aliyah niet kan bijstaan, is het de taak van de internationale gemeenschap om zulks te doen.

Het Gele Gevaar

Lao She in London

Begin dit jaar was ik in Beijing, zo kreeg ik opnieuw de gelegenheid het Literary Bookworm Festival bij te wonen. Dit jaar greep het festival plaats van 8 tot 22 maart. Bijna honderd Chinese en niet-Chinese schrijvers stelden het publiek hun laatste boek voor.

Heel boeiend was de lezing van Anne Witchard die een essay wijdde aan één van mijn meest geliefde schrijvers: Lao She.
Dr. Anne Witchard is lector aan de universiteit van Westminster (afdelingen Engels, taalkunde en cultuurstudie).
Na afloop van de voorstelling kocht ik het boek en begon er nog dezelfde avond enthousiast in te lezen.

 

Lao She (1899-1966) wordt geboren in een verarmde Mantsjoefamilie. Hij verliest heel vroeg zijn vader. Zijn moeder doet huishoudens om in het onderhoud van haar kroost te voorzien.
Lao She volgt les aan de Normaalschool en op negentienjarige leeftijd studeert hij af als onderwijzer.

Amper vier jaar later gaat hij naar Londen om er les te geven aan de Universiteit in de afdeling Oosterse talen.
Reginald F. Johstone, zijn boss, is niemand  minder dan de vroegere preceptor van Pu Yi, de laatste keizer.
Londen bevalt Lao She niet: hij heeft er slechts enkele Chinese vrienden, hij heeft een hekel aan het Engelse eten en het klimaat.

Tussen 1925 en 1928 deelt hij een appartement met Clement Egerton samen met wie hij de klassieker “Jin Ping Mei” zal vertalen. De blauwe plaat op de voorgevel van het huis gesitueerd in 31, St James’s Gardens, is in Londen de enige plaat met Chinese karakters.


Na die drie jaar gaat de schrijver bij een Engels koppel inwonen, dat later zal model staan voor zijn novelle Mr. Ma and Son.



In Londen start zijn literaire loopbaan met“deFilosofie van Lao Zhang”, “Zhao Ziyue” en, in 1929 Mr. Ma and Son.
Deze novelle is een medogenloze satire op de Engelsen en op bepaalde karaktertrekken van de oudere Chinese generatie.
In “ Mijn letterkundige ervaring”  (1937) schrijft Lao She: “Wat de Engelsen betreft, ben ik er niet in gelukt hen enige menselijke consistentie te geven. Hun enggeestige vaderlandsliefde is de bron van al hun misdaden. Ze hebben slechts vooroordelen en hun voorkomen ademt verveling…”

Witchards boek leert ons veel over het literaire modernisme en het toen alomgangbare idee van het  “Gele Gevaar”. Dankzij haar studies over Limehouse, de Chinatown van Londen, kwam Witchard op het spoor van Lao She. Ze was immers op zoek naar een Chinese opinie die de documenten, boeken, films en artikels over het “Gele Gevaar”  zou komen bevestigen.

 

Bijzonder interressant zijn de passages over de Londense intellectuele avant-garde en de Bloomsbury groep die veel interesse vertoonden voor China en haar cultuur.
Ook de mode gaat inspiratie zoeken in de Chinese cultuur: de Chinees geïnspireerde mode van de Parijse Paul Poiret zal immers in 1911 naar Londen overwaaien.

Ondanks dit alles bevat dit essay enkele onjuistheden. Zo bijvoorbeeld beweert Witchard dat Lao She zelfmoord gepleegd heeft (p.135). Zou ze geen weet hebben van de controverses rond Lao She’s dood tijdens de Culturele Revolutie? Zijn vrouw sluit suicide uit en zelfs de (heel voorzichtige!)schrijver Ba Jin schreef in 1979 dat “hij nog steeds niet weet of Lao She’s dood een suicide is of een moord”!

 

Deze onjuistheden terzijde gelaten geeft Witchard ons veel interessante gegevens over de invloed van China op de Londense avant-garde en over de dwanggedachte van het “Gele Gevaar” .
Ze toont ook aan, en dat is het voornaamste, dat de vier jaren die Lao She in Londen doorbracht, een wezenlijke etappe waren in zijn carrière als schrijver.

Lao She in London
Anne Witchard
Hong Kong University Press 2012
ISBN 978-988-8139-60-6