PEMA TSEDEN: TIBETAANS SCHRIJVER (EN FILMMAKER)

 

  1. Overzicht van de Tibetaanse literatuur

De Tibetaanse literatuur, nauw verweven met het boeddhisme, is relatief laat ontstaan: de oudste Tibetaanse tekst, een inscriptie op de stele van Zhol, aan de voet van het Potala paleis,

dateert van 767 of 764 na Chr. Dit is een eeuw na het uitvinden van het Tibetaanse schrift en diens grammatica, tijdens de regering van keizer Songtsen Gampo (629-649), stichter van het Tibetaanse rijk en verantwoordelijk voor het introduceren van het boeddhisme in Tibet: dankzij het schrift zouden de boeddhistische teksten uit het Sanskriet vertaald en verspreid worden. In de 13e eeuw komt de eerste compilatie van het Tibetaanse boeddhisme tot stand. De drukkerijen en de grote Tibetaanse bibliotheken bevinden zich in de kloosters en de geletterde elite bestaat hoofdzakelijk uit geestelijken. De Tibetaanse literatuur wordt onlosmakelijk verbonden met de godsdienst.


Het is pas in de jaren 1930 dat met Gendun Chophel (1903-1951) een poging tot nieuwe literatuur ontstaat, maar die wordt in de kiem gesmoord. Gendun Chophel kreeg een klassiek kloosteronderwijs, begaf zich naar Lhasa en nadien naar Indië waar hij twaalf jaar lang studeerde, vertaalde, zijn reisverhalen schreef, de geschiedenis van Tibet herschreef, en een encyclopedie over de Tibetaanse beschaving en volkscultuur opstelde. Jammer genoeg wordt hij wegens beschuldiging van spionage voor de Guomindang gedurende drie jaar opgesloten en worden al zijn schrijfsels in beslag genomen; ze verdwijnen voor altijd. Zijn hele leven heeft hij betracht Tibet te bevrijden van de boeddhistische mantel waarin zij sinds de elfde eeuw gehuld is. Hij sterft in 1951, een maand na de aankomst van de Chinese troepen in Lhasa.
De komst van de Chinezen betekent het einde van het feodaal tijdperk in Tibet (afschaffing lijfeigenschap), het aanleggen van wegen en het bouwen van scholen om een einde te maken aan het monopolie van de opvoeding in de kloosters, maar het betekent ook het vernietigen van een zes duizendtal kloosters.
De Tibetaanse literatuur zal getekend worden door deze evenementen.
In de jaren 1930 bestond er, naast Gendun Chophel, een kleine groep intellectuelen die een opleiding had gekregen in Chinese scholen van de Guomindang. Maar in de jaren 1950  komt de Tibetaanse elite in contact met een nieuwe vorm van literatuur, in het Chinees, doordrenkt van revolutionair idealisme en romantiek. In die bewogen periode ontstaat langzamerhand een literaire beweging. Interessant is dat het Tibetaanse woord voor literatuur, rtsomrig, slechts midden jaren 1950 verschijnt.
De Culturele Revolutie (1966-1976) zal een einde maken aan wat nog rest van de ‘feodale’ Tibetaanse cultuur en verbiedt, op uitzondering van propaganda voor de Partij, elke vorm van literatuur.

Er ontstaat pas een nieuwe, moderne literatuur vanaf 1978, te danken aan de hervormingspolitiek van Deng Xiaoping die de grenzen opende naar het Westen. Maar voor het eerst in Tibet is de literatuur gesplitst in twee parallelle stromingen: een Tibetaanse en een Chinese.

De literaire stroming in het Chinees heeft als boegbeeld Yidan Tsering (Yidan Cairang 伊丹才让) (1933-2006). Hij was verscheurd tussen de twee talen, hij was een fervente aanhanger van de Tibetaanse taal maar schreef in het Chinees, de taal waarin hij, als klein ongeletterd herdertje, onderwijs had mogen krijgen. Yidan Tsering staat symbool voor het linguïstisch dilemma dat na zijn dood steeds meer aanwakkerde.

Na zijn studies, in het Chinees uiteraard, wordt Thöndrup Gyäl (1953-1985) in 1972 voor drie jaar naar het Centraal Instituut van de Nationaliteiten in Beijing gestuurd om er Tibetaans te leren. Hij schrijft gedichten en kortverhalen, zijn thesis gaat over Tibetaanse liederen.

Zijn belangrijkste werk is zonder twijfel De cascade van de jeugd, een manifest voor de Tibetaanse identiteit en haar toekomst. In tegenstelling met Tsering was zijn schrijftaal het Tibetaans en niet het Chinees.

Het in 1978 gestarte beleid van openheid komt ook de Tibetanen ten goede: ze zijn niet meer verplicht hun Tibetaanse identiteit te negeren. Kortverhalen en literaire tijdschriften in het Tibetaans (Kleine Regen Sbrang char) en in het Chinees zien het licht. Jonge auteurs maken aanspraak op hun Tibetaanse identiteit door hun werk, geschreven in het Chinees, met hun Tibetaanse naam te signeren. Sebo en Tashi Dawa, boegbeeld van het ‘magisch realisme’, zijn daar twee voorbeelden van.

De jaren 2020 zien ook het opkomen van een totaal nieuw fenomeen: de Tibetaanse cinema met als leider de schrijver Pema Tseden.
Hij is het onderwerp van mijn volgende blog.