Maandelijks archief: juli 2010

Een essay van Wang Anyi over zonsondergang in een longtang

IMPRESSIES BIJ ZONSONDERGANG

WANG ANYI

Vertaling Maud Thiery

Wanneer de zon bij zonsondergang schuin op het aardoppervlak schijnt, zijn bij mooi weer haar stralen heel gelijkmatig verdeeld. Ze zijn niet te vergelijken met de zonnestralen net voor het middaguur wanneer het licht intens is, de rotte aarde begint te smeulen en wanneer licht en schaduw sterk contrasteren.

Wanneer de zon ondergaat worden de aller-fijnste deeltjes zonnestralen in de lucht verspreid en gaat alles serener lijken. Het licht spreidt zich uit als een fijne laag zonder enige onvolmaaktheid. Zelfs in het kleinste hoekje, waaraan niemand aandacht schenkt, is er geen schaduwplek te ontdekken maar is er licht. Dankzij de bijzondere eigenschappen van die stralen is de zichtbaarheid dan groot. De stralen schijnen op de buitenmuren en ontleden hun lichtgele verflaag tot op haar korrelige structuur, ze lokken een ruige vlokkige gewaarwording uit. De stralen op de glazen ramen zijn helder en opgewekt, maar als iemand aan het raam duwt of trekt barst de lichtweerkaatsing uit elkaar, zonder geluid maar met een vurige flits.

Bij een oud huis zal elk sprietje van het wilde gras op de dakpannen duidelijk zichtbaar zijn, op de plaatsen waar geen gras groeit verdeelt het licht zich traag over de lege plekken. Op dit moment lijken de menselijke gelaatstrekken het zachtst, dit is het effect van wat men in de fotografie lange stralen noemt. Dat is zeker zo bij kinderen, maar zelfs het volledig gerimpelde gezicht van bejaarden wordt helder en stralend tot in de kleinste details. Dit wil niet zeggen dat het lijkt alsof de diepe en wijde rimpels met een waas bedekt worden, integendeel, ze worden zelfs duidelijker, maar die duidelijkheid accentueert hun ordelijke structuur en vloeiende contouren. Je ziet adertjes lopen, er is geen enkele schaduw te bespeuren, de huid lijkt jong en zacht.

Bij zonsondergang planten geluiden zich in de stralen heel ver voort. Als kleren die te drogen hingen verzameld worden, kletteren de bamboestaken helder en muzikaal. Als dekbedden die in de zon werden gelucht, geklopt worden tot ze opnieuw donszacht zijn, hoor je in de binnenplaatsen van de woonwijken een kloppend geluid dat heel regelmatig is en tegelijk hol en vol klinkt. De duiven die waren neergestreken op het dak van het flatgebouw aan de overzijde van de straat kirren voldaan na het eten, een helder en herkenbaar geluid.

Je hoort ook de voetstappen. Zelfs als de hakken haastig op het cement van de weg klakken, klinkt dit licht en aangenaam. Er vormt zich een snoer van stappen van de voorkant van het gebouw tot de achterkant ervan, gaandeweg klinken ze stiller tot je ze niet meer hoort. De kleine kinderen die de school verlaten, verzamelen zich op de open plaats beneden bij het gebouw om er te spelen. Ze praten in kleine groepjes en lijken wel te tsjilpen. Je weet niet wat ze zeggen, maar vangt korte lettergrepen op, waarvan er weinig verloren gaan, het lijkt wel een vogeltaal. Ook op de zesde verdieping hoor je de kinderen nog duidelijk praten.

Als een fiets voorbijrijdt komt het tikkende geluid van het vrijwiel niet storend over, het klinkt zelfs prettig. Het zachte geluid van de huppelende mussen op de vensterbank, het fijne geritsel als ze hun verenkleed fatsoeneren, alles is zo aangenaam om te horen.

Bij zonsondergang verspreiden de zonnestralen ook geuren: de geur van het gedroogde beddengoed en het stof, de frisse zeepgeur van de kleren en de bittere geur van de groene bamboestaken. De vochtige muffe lucht van de vorige nacht is opgewarmd door de zon en al helemaal verdampt. De oorspronkelijke geur van de dingen welt overal weer op. Het is alsof de geur een gedaante krijgt, een soort donzig object wordt dat, wanneer je het met volle kracht opsnuift, je neus verstopt.

In een woonwijk als deze overheerst het cement: als platte oppervlakken, als cementplaten in bouwmateriaal, trappen en muren. Niets kan het stellen zonder cement. Je zou denken dat de geur ervan eentonig is, maar door de warmte en de rook van overdag, door de ademhaling van de mensen ’s nachts, wordt dit cement, dag na dag, volledig herboren.

Onvermijdelijk ontstaat binnenshuis een weinig frisse geur. Kan die op tegen zo’n goede zon die onophoudelijk op het huis schijnt? Nee, de zon maakt alles weer netjes in orde en bij zonsondergang is alles weer schoon.

Als de schaduw valt komt er uit het cement een frisse geur vrij en een koelte die heel aangenaam aanvoelt.

Ontdaan van de menselijke geuren brengt het cement zelfs klanken over, shalalala.

Na enige tijd gaat de zon helemaal onder. De avondschemer is gevallen. De impressies van de stralen, geluiden en geuren zijn volledig verdwenen.

Back to Wang Anyi’s Shanghai

上海的弄堂

De longtangs van Shanghai

De typische nauwe steegjes van Shanghai, longtangs (弄堂) of lilongs (里弄) genaamd, zijn de tegenhangers van de hutongs (胡同) van Beijing: even pittoresk en volks en hopelijk…niet gedoemd volledig te verdwijnen.
Vanaf ong. 1870 bestond de stijl van de woonhuizen in Shanghai uit een eenvoudige, goedkope en praktische houten structuur en een stenen muur aan de voorgevel. Deze huizen kregen de naam Shikumen (石库门), het waren rijhuizen gebouwd volgens Europees patroon; de nauwe doorgang tussen twee rijen woningen noemde men longtang.

De nauwe longtangs gaven uit op een straat. De ingang van elke longtang was opgesmukt met sierlijke karakters, bij ons heet dat een straatnaambordje, zodat die nauwe steegjes gemakkelijk geïdentificeerd konden worden.

Betekenis van de woorden longtang en lilong
Longtang 弄堂: long, 弄 betekent steegje, doorgang; tang,堂 betekent o.a. gebouw.
Lilong 里弄: li, 里 betekent o.a. buurt en heldert dus meer dan het woord longtang de echte betekenis op van die steegjes: de bewoners ervan leven in een buurt, er is een gemeenschapsleven, een gemeenschapsgevoel dat op heel gevoelige wijze wordt weergegeven in Wang Anyi’s “Lied van eeuwig verdriet” (zie vroegere blog).
Die levendige volkse straatjes waren paradijzen voor venters van allerlei allooi: verkopers van kippen en eenden, fruit en groenten enz. maar ook schoenlappers en… zelfs venters die je dekbedden opklopten tot wanneer ze opnieuw donszacht werden (zie mijn vertaling van Wang Anyi’s “Impressies bij zonsondergang” in volgende blog). Elke venthandel had zijn eigen melodie zodat de mensen hem konden identificeren zonder naar buiten te moeten.
Zodra een straathandelaar zijn komst meldde, snelden de huisvrouwen naar buiten waar ze tegelijk hun buren ontmoetten die in dezelfde koopwaar waren geïnteresseerd: gelegenheid genoeg om de laatste roddeltjes rond te strooien en goede buurtrelaties te onderhouden.
Het gezegde “Goede buren zijn nuttiger dan verre verwanten” was in Shanghai wel heel toepasselijk!
Zo’n gezellige en rumoerige buurt beviel menigeen behalve sommige schrijvers die moeite hadden zich mentaal te isoleren van al dat geroezemoes. De grote schrijver Lu Xun schreef er een essay over, “Kinderen in Shanghai”.
Toen Shanghai in 1842 een verdraghaven werd, kregen de buitenlanders de toelating om huizen te bouwen in hun concessies. Aanvankelijk werden de Chinezen niet toegelaten in de concessies te wonen maar de Britten zagen al snel in dat de Westerlingen te klein waren in aantal om de grote mogelijkheden van Shanghai, die uitgroeide tot een metropolis, winstgevend te maken.
Anderzijds zorgden onophoudelijke burgeroorlogen voor een grote toeloop rijke Chinese vluchtelingen die vroegen om in de concessies van Shanghai te mogen wonen.
Voorwaarde om toen in een longtang te mogen wonen, was een vast inkomen te hebben.
In bepaalde districten waren de huizen tamelijk goedkoop; in andere districten, zoals de Franse concessie, lagen de huurcontracten het hoogst.
Wellicht was dit te wijten aan de charme van de Franse concessie van Shanghai, met haar gezellige lanen omzoomd met plataanbomen, knusse boekhandels waar je van thee en gebak kon genieten, met haar heerlijke restaurants…
En dit is steeds nog zo! Maar dat is dan weer een thema voor een andere blog…