Een aandoenlijke novelle
Op 30 september 1920 zag Zhang Ailing het daglicht in Shanghai.
Ze zou vandaag haar 90° verjaardag vieren.
Wij herdenken haar met het aandoenlijk kortverhaal waarin ze terugblikt op haar kinderjaren: “Een kindermond staat nooit stil.” (mei 1944)
Omdat het verhaal te lang is voor deze blog heb ik het opgesplitst in vier delen.
Hier volgt het eerste deel.
Een kindermond staat nooit stil
Zhang Ailing
Vertaling Maud Thiery
Toen de mensen vroeger nieuwjaar vierden, plakten ze rode repen papier op de muur met spreuken als ‘alles komt voor elkaar’ en ‘een kindermond staat nooit stil’. Dat ik dat laatste als titel kies, betekent niet dat ik hier dingen ga opdissen waar niemand een boodschap aan heeft of dat ik mijn hart zo nodig moet luchten; ik wil alleen wat over mijzelf praten.
Wanneer een kind van school thuiskomt en enthousiast vertelt over wat het gezien en gehoord heeft, hoe oneerlijk de onderwijzer was, hoe Wang Debao te laat kwam en hoe de makker die zijn bank deelt een punt verloor omdat hij niet netjes was, enzovoort enzovoort, laten de volwassenen, ook al voelen ze er niets voor om op een van zijn verhalen in te gaan, hem toch maar doorratelen.
Als kind heb ik dergelijke situaties vast pijnlijk gevonden, waardoor ik mij er vanaf een bepaald moment van weerhield om over mezelf te spreken als er toch niet naar me werd geluisterd. Zelfs nu nog ben ik vooral blij als de ander praat en ik alleen maar luister. Als een ander naar mij luistert, begin ik er achteraf altijd over te piekeren en voel ik me ongemakkelijk, bang dat hij zich aan me heeft geërgerd. Als je echt boordevol woorden zit die je aan niemand kwijt kunt, dan is er maar één oplossing: er op uittrekken om wereldschokkende daden te verrichten en er vervolgens autobiografisch over te schrijven zonder je er om te bekommeren of iemand er enige aandacht aan schenkt. Dat was een jeugddroom waaruit ik ben ontwaakt naarmate ik langzaam begon in te zien dat de hoop om een beroemd, een autobiografiewaardig personage te worden hooguit een vrome wens was. Dan maar beter wat over mezelf schrijven om te voorkomen dat ik te veel verdring en op mijn oude dag een ongenietbare kwebbelkous wordt.
Ik ben echter zeer gekant tegen de welbekende literatuur die overvol zit van ‘ik, ik, ik’. Onlangs kwam ik in een Engels boek enkele zinnen tegen waarin schrijvers die een overdreven interesse hebben voor zichzelf eloquent op hun nummer werden gezet: ‘Niet alleen hebben ze heel hun leven naar hun navel gestaard, ook gaan ze op zoek naar anderen die er naar willen staren’. Hoewel ik twijfel of wat volgt navelstaren is of niet, heb ik toch maar besloten het neer te schrijven.