Gouden lotusvoet, zilveren lotusvoet of ijzeren lotusvoet…drie verschillende benamingen voor drie verschillende lengtes van vrouwelijke gebonden voeten in Keizerlijk China. Hoe kleiner de voeten van de vrouw toen waren, des te verleidelijker.
De kleinste voeten maten minder dan drie cun (1 cun=3,33 cm): ze kregen de begeerde naam van “gouden lotusvoeten”. Voeten tussen drie à vier cun waren “zilveren lotusvoeten” en die groter dan vier en een half cun waren slechts “ijzeren lotusvoeten”.
Voetbinden was het gebruik om met zwachtels de voeten op een pijnlijke manier af te binden om hun groei te beletten.
Dit gebruik vond waarschijnlijk zijn oorsprong bij de hofdansers in de 10°-11°° eeuw.
Vroege bronnen, zoals één van de zangen verzameld door het Muziekbureau tijdens de Zes Dynastieën (222-509), vertellen reeds over een meisje wier voet met een prachtig geborduurde windsel is omzwachteld.
De Geschiedenis van de Zuidelijke Tangdynastie, waarin verslag wordt gemaakt van de keizerlijke concubine Yao Niang, die op bevel van keizer Li Yu met (in de vorm van een nieuwe maan gezwachtelde voeten) en op een witte marmeren vloer met ingekeepte lotusbloemen danst, is misschien het eerste boek dat kleine voetjes met de Chinese karakters 金莲 (jinlian, gouden lotus) beschrijft.
Dit is althans de meest aangenomen interpretatie voor het ontstaan van voetbinden.
Li Yu’s concubine had voetjes in de vorm van een nieuwe maan, zeker niet in de vorm van een boog. Haar voeten moeten dus in haar volwassenheid zijn afgebonden.
Men veronderstelt dat de praktijk van het voetbinden zich slechts verspreid heeft in tijden van vrede en voorspoed. Het begon met Han vrouwen uit de aristocratie, vrouwen van plezier en actrices. Nadien werd dit gebruik algemeen aanvaard.
De Tangdynastie (618-907) was rijk aan verhalen en poëzie over lotusvoeten. Yang, een keizerlijke concubine met lotusvoeten, kwam er regelmatig in voor. Tangdichters als Du Mu, Bai Juyi en Wen Tingyun haalden dit gebruik in hun gedichten gretig aan.
In de Tangdynastie werd de praktijk van het voetbinden ook op mannen toegepast. Culturele relieken uit opgravingen tonen aan dat mannelijke artiesten omgebogen voeten hadden, terwijl vrouwelijke artiesten kleine puntige schoentjes droegen. Het voetbinden zou de mannen toegelaten hebben om beter te presteren bij het paardrijden en het dansen.
Zhang Bangji uit de Songdynastie (960-1279) was de eerste die de oorsprong van voetbinden heeft bestudeerd. De gewoonte van het voetbinden startte in die tijd, de 12° eeuw. Vrouwen wier voeten niet gebonden waren, waren out of fashion. Van dan af komen in verhalen en novellen de woorden “gouden lotus” en “boogvorm” in gebruik.
Nadat de Zuidelijke Song (1127-1279) Hangzhou als hoofdstad hadden gekozen werd voetbinden nog meer populair.
Het is niet duidelijk of na de verovering van China door de Mongolen en de stichting van de Yuandynastie (1206-1368) dit gebruik ook bij de nomadische volkeren van het Noorden in zwang kwam. In de Han communauteit daarentegen was het meer populair dan ooit. Ook in die tijd werden de lotusvoetjes door menig dichter geprezen.
Het is slechts in de daaropvolgende dynastie, de Ming (1368-1644) dat gebonden voeten in alle lagen van de bevolking voorkwamen.
In 1644 probeerde Kangxi, keizer in de Qingdynastie (1644-1911) het gebruik bij de Hanvrouwen af te schaffen maar hij faalde. Mandsjoevrouwen bonden hun voeten niet, net als de Tibetanen en de Mongolen. Mandsjoevrouwen hadden dus grote voeten maar benijdden de aparte gang van de Hanvrouwen. Daarom vonden ze een soort schoenen uit waardoor ze ook zo’n waggelgang zouden hebben. De schoenen hadden een 5 tot 15 cm hoog, houten platform in het midden van de zool.