Met de, bij ons minder bekende maar in China hooggeprezen Tangdichter, Liu Yuxi 刘禹锡 (772-842), vervolg ik dit klein overzicht (er waren er veel meer!) van de drunken poets.
Liu Yuxi werd geboren en groeide op in het zuiden van China, de hedendaagse provincie Zhejiang.
Op eenentwintigjarige leeftijd slaagde hij in het keizerlijke examen en ontving de titel van jinshi 进士, de hoogste graad van de keizerlijke examens. Dit gebeurde in bijzijn van de keizer, in de toenmalige hoofdstad Chang’an, het huidige Xi’an. Liu was voorbestemd om een briljante carrière in het ambtenaarschap te maken, maar moest drie jaar later, in 796, terug naar Yangzhou wegens het overlijden van zijn vader. Hij werd daar secretaris van een belangrijke geleerde en leerde al snel beroemde dichters kennen.
Hij werd successief lokaal gouverneur in een stad in Guangdong, en later in Langzhou (Hunan), waarna hij, samen met andere ambtenaren om politieke redenen voor een lange tijd verbannen werd.
In 826 werd hij teruggeroepen voor een belangrijke post in Luoyang: dit betekende het einde van zijn ballingschap.
Liu Yuxi had interesse voor volksmuziek en folklore, vriendschap, feesten, drinken…maar hij was een echte erudiet, geboeid door de klassieke Chinese muziek en de studie van confucianistische geschriften waarover hij graag debatteerde met zijn vrienden.
Hij schreef hierover een prachtig gedicht dat ik voor jullie vertaalde:
De nederige woonst van een geleerde
Bij bergen gaat het niet alleen om de hoogte,
Ze hebben slechts faam als er onsterfelijken in wonen.
Bij wateren gaat het niet alleen om de diepte,
Ze hebben slechts kracht als er een draak in woont.
Dit is mijn eenvoudige hut,
Met slechts de geur van mijn eigen deugd.
Op de trap komt er groen mos,
En het gras kleurt de gordijnen groen.
Ons gepraat en gelach weerspiegelen eruditie,
Het gewone volk komt hier niet langs.
We spelen onversierde muziek op de qin,
En lezen de Gouden Klassieken.
Geen kakofonie die onze oren verstoort,
Geen gespannenheid om werkdossiers.
Net als in de landhut van Zhuge Liang in Nanyang,
En als in het paviljoen van Zi Yun in Sichuan.
Confucius zei: hoe zouden zo’n plekjes ruw kunnen zijn?
(wordt vervolgd)