Zhang Ailing 90! (deel 4)

Gentlemen en broertje

We beëindigen de herdenking van Zhang Ailings verjaardag met het laatste stukje uit de novelle “Een kindermond staat nooit stil”. Het deel waarin ze het heeft over haar broer vind ik echt aangrijpend. Ze had een heel hechte band met hem.
In 2009 verscheen een hommage van “broertje” Zhang Zijing (张子静): “Mijn zus Zhang Ailing” (我的姐姐张爱玲), geïllustreerd met interessante en leuke foto’s uit die tijd. Het boek werd nog niet vertaald.
“Een kindermond staat nooit stil” is voorheen in Het Trage Vuur (nr. 44) verschenen.
Na het einde van de tekst volgen nog de toelichtende noten.
Gelukkige verjaardag, Ailing!

Een kindermond staat nooit stil  (einde)
Zhang Ailing
Vertaling Maud Thiery

GENTLEMEN

In de trolleybus kijk ik soms op naar de man die voor me staat. Een imponerende, elegante en verfijnde figuur, maar zijn neusgaten zijn zelden schoon. Vandaar het gezegde: ‘Niemand is een held voor wie onder hem staat.’

BROERTJE

Mijn broertje was heel mooi; ik helemaal niet. Sinds mijn kinderjaren was er niemand in de familie die het niet betreurde dat dat kleine mondje, die grote ogen en die lange wimpers verspild waren aan een jongensgezicht – net een wit suikerbrood dat was vertrapt. De ouderen van de familie vroegen hem steevast: ‘Leen je mij je wimpers? Morgen krijg je ze terug.’ Maar hij weigerde pertinent. Op een dag toen iedereen de schoonheid van iemands vrouw prees, vroeg hij: ‘Is ze even mooi als ik?’ Iedereen lachte om zijn ijdelheid.

Hij was jaloers op mijn tekeningen en als niemand het zag scheurde hij ze kapot of bekladde hij ze met twee dikke, zwarte strepen. De psychische druk die hij voelde, kan ik me goed voorstellen. Ik was een jaar ouder dan hij en al veel taalvaardiger. Ik was gezonder dan hij en mocht méér dingen eten en dingen doen dan hij.

Als we samen speelden was ik het altijd die bepaalde wat we deden. We waren bijvoorbeeld de twee moedige generaals van het ‘Familiedorp Jin’, die op een rechtvaardige oorlogsexpeditie gingen.12 Mijn naam was Rode Maan, hij heette Rode Abrikoos, ik hanteerde volleerd het zwaard, hij had zijn twee koperen knuppels. We hadden ook talloze denkbeeldige wapenbroeders die ons vergezelden. Het doek ging altijd op als het begon te schemeren. Mevrouw Jin, die deel uitmaakte van ons publiek in de keuken, was wintergroenten aan het snijden voor de bereiding van ons laatste maal voor de strijd. We profiteerden van het maanlicht om de bergen door te steken en de barbaren aan te vallen. Onderweg sloegen we twee tijgers dood en roofden hun broed. De tijgereieren leken uiterlijk wel grote brokaten ballen. En wanneer je de schaal openbrak, was het binnenste zo wit als een zachtgekookt eitje, de dooier stevig rond.

Kleine broer weigerde dikwijls om mijn ideeën uit te voeren, en dan begonnen we te kibbelen. Hij ‘kon geen bevelen aannemen, noch ze zelf geven’, maar hij was zo mooi en lief dat ik hem soms een verhaal liet verzinnen: een reiziger werd door een tijger nagejaagd, hij rende en rende en liep zo snel als de wind. De naderende tijger brulde in zijn nek… Maar ik wachtte niet op het einde van zijn verhaal, ik schoot in de lach en gaf hem een zoen op zijn wang, alsof hij een pop was.

Toen we een stiefmoeder kregen, moest ik naar de kostschool. Ik ging maar zelden naar huis en wist niets af van mijn broertjes leven. Op een dag kwam ik thuis en schrok toen ik hem zag: hij was groot en mager geworden en hij droeg een niet al te schone lange jas. Hij las een stapel geleende stripverhalen. In die periode las ik al Mu Shiyings Noordpool, zuidpool en Ba Jins Vernietiging.13 Ik vond dat zijn leesgewoontes nodig aan bijsturing toe waren, maar hij kwam slechts even langs en verdween als de bliksem. Iedereen vertelde me over zijn schandelijke gedrag, zijn schoolverzuim, zijn gebrek aan kinderlijke piëteit, zijn gebrek aan ambitie. Ik was nog verontwaardigder dan de rest en ging zo hevig mee in hun kritiek dat men me uiteindelijk tot mildheid moest manen.

Toen we eens aan tafel zaten, gaf vader om een onbeduidend voorval mijn broertje een klap in zijn gezicht. Ik schrok me wild en stootte mijn hoofd tegen mijn rijstkom, mijn ogen schoten vol tranen. Mijn stiefmoeder vroeg lachend: ‘Waarom huil je toch? Hij vaart toch niet uit tegen jou! En kijk, hij huilt zelf niet eens, alleen jij!’

Ik zette mijn kom neer, stormde naar de belendende badkamer en deed de deur op slot. Ik snikte zonder geluid. In de spiegel zag ik mijn gezicht, vervormd en nat van de tranen, net een close-up in een film. Ik knarsetandde en zwoer bij mezelf: ‘Ik zal me wreken. Op een dag zal ik me wreken.’

De badkamer kwam uit op het terras. Een leren bal plofte tegen het raam en kaatste terug op het terras. Mijn broer was er een balletje aan het trappen. Hij was al vergeten wat er daarnet was gebeurd, zoals gewoonlijk. Ik stopte met huilen. Ik voelde alleen nog een koele droefheid die me omhulde.

Mei 1944

Noten
1. Met gendarmerie wordt het type politiebureau bedoeld dat de buitenlandse mogendheden voor 1949 in Shanghai hadden opgericht in de zogenaamde concessiewijken van Shanghai, waar zij hun eigen en voor Chinezen vaak discriminerende regelgeving handhaafden. Het is typerend dat Zhang Ailing zich als kind van de gegoede Chinese klasse in die buitenlandse consessies begaf, waar ook de moderne bioscopen waren.
2. Om te ontsnappen aan de censuur tijdens de Japanse bezetting (1937-45) publiceerden Chinezen hun artikelen in ‘ingehuurde’ Engelse en Amerikaanse dagbladen. Het werden zo ‘buitenlandse publicaties’, die niet gemanipuleerd konden worden door de Japanners.
3. Lipstick van het merk Tangee was heel trendy bij de vrouwen in de jaren 1940 en werd in China vooral gedragen doorfeministen.
4. Su Qing (1914-1982) was de bekendste schrijfster in Shanghai tijdens de Japanse bezetting, destijds nog populairder dan Zhang Ailing. Ze schreef over de materiële onafhankelijkheid van gescheiden moeders. Zelf leefde ze van haar pen. Haar roman Tien jaar huwelijk was in 1948 aan zijn 18e druk.
5. Zhang Henshui (1895-1967): zeer productief schrijver, vaak ingedeeld bij de zogenoemde Mandarijneneenden-en-vlindersschool, een populaire stroming van in veler ogen romantische middle-brow literatuur.
6. Qipao of cheongsam: een aansluitende jurk met rechtopstaand kraagje en hoge split.
7. De Gouden Lotus is een klassieke roman uit de Mingdynastie (14e-17e eeuw), ook vertaald als Pruimebloesem in Gouden Vaas (Chinese titel: Jin Ping Mei), die met name de seksuele uitspattingen van de rijke handelaar Ximen Qing beschrijft.
8. Hongkou was een Japanse concessiewijk in Shanghai, die 20.000 Joodse vluchtelingen opving na de Kristalnacht van 1938 en zo het aantal Joden opdreef tot meer dan 30.000. Achtenzestig stoffenwinkels in de concessie hadden Joodse uitbaters.
9. Klaagzang voor het zuiden: dit lied uit de Songdynastie (10e-13e eeuw) werd gecomponeerd op een fu-gedicht.
10. Yunpiangao: gebak bestaand uit fijne lagen kleefrijst, suiker en walnoten.
11. De droom van de rode kamer, van Cao Xueqin (1715-1763), wordt beschouwd als de grootste roman uit de Chinese literatuur en beschrijft de neergang van een aristocratische familie in de 18e eeuw. Het boeddhistisch-geïnspireerde hoofdthema is de verhouding tussen schijn en werkelijkheid. Oma Jia is de matriarch van de familie, Xue Baochai is een van de jonge hoofdpersonages.
12. Dit is een woordspel met de opera ‘yangjia nüjiang’, ‘de vrouwelijke generaals van de familie Yang’ (en bij uitbreiding van het dorp Yang). Deze opera, gebaseerd op feiten uit de Noordelijke Songdynastie (960-1127), gaat over vrouwelijke schranderheid, moed en wraak. Dorp Yang wordt hier vervangen door dorp Jin: een knipoog naar mevrouw Jin, de kok in de keuken.
13. Mu Shiying (1912-1940) schreef korte verhalen over de lusteloosheid van het moderne stadsleven in Shanghai. Ba Jin (1904-2005) is een van de bekendste Chinese schrijvers van de twintigste eeuw. Vernietiging, zijn eerste roman, is het verhaal van een depressieve jonge anarchist uit Shanghai.